De herkomst is onbekend, waarschijnlijk een zeer oud Nederlands ras daar het reeds in 1488 melding werd gemaakt in een aantekenboek van de abdij van Egmond. Naam is waarschijnlijk vernoemd naar de manier van bewaren in kuilen op stro of riet en rietmatten. Dit was vroeger heel gebruikelijk en op deze manier kunnen de peren tot in februari bewaard worden.
De boom heeft een matige groei en geeft een niet zo grote opgaande boom met afhangende takken met een piramidale vorm. Op natte gronden zeer gevoelig voor vruchtboomkanker en matig vruchtbaar.
De twijgen zijn grauw met olijfkleur en met fijne grijze stippen, de knoppen zijn scherp, spits en kegelvormig. De scheuten zijn geelachtig groen met lange wit grijze stippen. De bladeren rond, stomp getand en stomppuntig; de achterbladeren zijn langwerpig en smal
De bloei is middentijds tot laat en het stuifmeel is goed. De vruchtbaarheid is vroeg, regelmatig en goed. De vrucht heeft een mooie peervorm, is van onderen vrij dik en buikig, met een holle lijn tamelijk schielijk naar de steel toe lopend. Wordt middelmatig groot. Het vruchtvlees is geelachtig wit, fijn, en vrij vast, voor de stoofpeer tamelijk sappig. De vruchten zijn geschikt voor stoven en wecken en werden vroeger vaak in pannekoeken gebakken. Gestoofd zijn ze mooi rood van kleur en rins van smaak met zeer veel aroma.
De Winterrietpeer is een gezond ras voor de hoge en droge gronden dat goed bestand is tegen schurft maar wordt niet meer commercieel gekweekt in Nederland. De soort is verdrongen door rassen als Saint Remy en Gieser Wildeman. De Winterrietpeer is zelfbestuivend en heeft dus geen andere bomen nodig om vruchten te dragen.
Herkomst |
Onbekend |
Ouderdom |
? |
Synoniemen |
Roggebroodspeer, pannekoekpeer |
Aanplant |
2008 |
Boom |
Een matige groei, piramidale vorm |
Gebruik |
Stoofpeer |
Bloeitijd |
April |
Bloem |
Wit |
Bestuiver |
Zelfbestuivend |
Plukrijp |
September - Oktober |
Gebruikstijd |
Januari en februari |
Bewaren |
Staat bekend om zijn lange bewaartijd |
Vrucht |
Mooie peervorm, wordt middelmatig groot |
Kleur |
Bruin, kaneelbruin, aan de zonzijde een weinig dofrood |
Vruchtvlees |
Geelachtig wit, fijn, sappig en goed van smaak |
Kelk |
Vrij klein en ondiep |
Steel |
Matig lang, stevig en vrij dik |
Klokhuis |
Langwerpig ovaal, spaarzaam met slecht ontwikkelde zaden bezet. Platte zwarte zaden |
|